Luisa Dorsman – 2024 – HNA Conference Cambridge
HNA Conference Cambridge 10-13 juli 2024
Na het afronden van mijn masterscriptie voor de master Kunstgeschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam in 2023, vroeg mijn begeleider Sander Karst of ik mijn scriptie als academisch paper wilde presenteren op de HNA conference in Londen en Cambridge. Dit congress wordt georganiseerd door Historians of Netherlandish Art (HNA): een internationale organisatie die in 1983 werd opgericht om de communicatie en samenwerking tussen historici van Noord-Europese kunst van de middeleeuwen tot de moderne tijd te bevorderen. De leden zijn wetenschappers, docenten, museumprofessionals, kunsthandelaren, uitgevers, boekhandelaren en verzamelaars over de hele wereld, toegewijd aan de studie van Nederlandse, Duitse en Frans-Vlaamse kunst en architectuur. De organisatie organiseert regelmatig congressen, waaronder dit jaar met het thema: Britain and the Low Countries: Cultural Exchange; Past, Present & Future. Het congres bestond uit veertig interdisciplinaire panels en workshops in veel van de belangrijkste collecties Nederlandse kunst in het Verenigd Koninkrijk. Dit congres belicht het belang van deze belangrijke historische relatie en heeft als doel dynamische nieuwe verbindingen te smeden met Europese collega’s. De HNA is het belangrijkste congres op het gebied van de oude Nederlandse kunst; alle experts uit de hele wereld op dat gebied komen dan bij elkaar. Niet voor niets was het voor mij een droom om hier mijn masterscriptie als paper te presenteren en er de basis te leggen voor een eventuele academische loopbaan.
Na het indienen van mijn aanvraag, hoorde ik al snel dat ik met enkele andere kunsthistorici geselecteerd was om mijn scriptie tot een paper te ontwikkelen en te presenteren op de HNA in Londen en Cambridge. In het paper liet ik zien dat een opmerking van de zeventiende-eeuwse kunsttheoreticus Gerard De Lairesse over Hollandse portrettisten die mezzotinten gebruiken, niet uit de lucht is geplukt, maar gebaseerd is op de alledaagse praktijk van de Nederlandse kunstwereld en dat de portretschilders Peter Lely en Godfrey Kneller hun stempel hebben gedrukt op de Nederlandse portretschilderkunst. Zoals De Lairesse suggereert, waren het prenten die schilders als bron gebruikten. Dit is niet verwonderlijk aangezien zowel Lely als Kneller na hun opleiding in respectievelijk Haarlem en Amsterdam nooit portretten hebben geschilderd in de Republiek. Het grootste deel van hun carrière werkten ze in Londen. In Londen werkten ze samen met mezzotintkunstenaars als Abraham Blooteling (1634-1690) en John Smith (1652-1743) om reproducties naar hun portret op de markt te kunnen brengen en zo hun naam en faam te verspreiden. Ik liet zien dat deze prenten in Nederlandse kunstenaarskringen circuleerden en onderzocht welke sporen ze achterlieten in het werk van Nederlandse portretschilders. Het paper werpt zo nieuw licht op hoe artistieke innovaties uit de Britse kunstwereld via prenten hun weg vonden naar de Nederlandse kunstwereld. Het zal aantonen dat de artistieke uitwisseling tussen de Lage Landen en Groot-Brittannië niet slechts eenrichtingsverkeer was. Zeker als het om portretkunst ging, keken kunstenaars in de Republiek met grote belangstelling en bewondering naar wat zich aan de andere kant van de Noordzee afspeelde. Vandaag, waarin het Britse isolationisme t.o.v. Europa toeneemt, laat dit onderzoek juist weer zien hoe belangrijk uitwisseling was én blijft.
10 juli was het zover en vloog ik van Eindhoven Airport naar London Stansted Airport, waar ik vervolgens de trein nam naar Cambridge Central Station. Eenmaal aangekomen kreeg ik meteen een door de HNA georganiseerde rondleiding/workshop in King’s College Chapel, door de kunsthistoricus Jean-Michel Massing, hoogleraar kunstgeschiedenis aan Cambridge University. Deze rondleiding gaf niet meteen een geweldige indruk van Cambridge, haar geschiedenis en de plek waar ik de komende dagen zou verblijven; de rondleiding was tevens een mooie manier om de eerste contacten te leggen en mensen te leren kennen die het congres bezochten.
Daarna was het tijd om in te checken en je te registreren voor het congres. Iedereen was enorm gastvrij en aardig. De kamer op King’s College was perfect. Het had alles wat je nodig had; een bed, een badkamer, en een bureau om je paper en presentatie voor te bereiden met een geweldig uitzicht op de binnentuinen van de campus. Daarnaast bood de accommodatie voor alle dagen ontbijt in de grote hal van King’s. King’s College Accommodation ligt in het hart van Cambridge tussen King’s Parade en de rivier de Cam. Het huisvest, naast andere opmerkelijke Nederlandse werken, Rubens late altaarstuk ‘The Adoration of the Magi’ uit 1633. Door hier te verblijven, bevond ik mij in hét (kunst)historisch hart van Cambridge.
In de avond was het diner op eigen gelegenheid. Omdat Nederland die avond met het Europees Kampioenschap tegen Engeland speelde, hing er een gezellige sfeer in de stad. Met mijn begeleider had ik afgesproken in de Pub om de laatste dingen door te nemen voor ons paper en om daarna met andere hoogleraren van de UvA en hun studenten te eten en de wedstrijd te kijken. Hoewel het jammer was dat Nederland de wedstrijd uiteindelijk verloor, was het een leuke manier om andere hoogleraren en studenten in een informele setting te ontmoeten, onder het genot van een biertje.
Donderdag 11 juli was het tijd voor de eerste echte dag van het congres met sessies van papers van 10 tot 18u. Tijdens het congres waren er per dag vier shifts met elk vier of vijf sessies waar je als congresbezoeker uit kon kiezen. Deze lezingen waren buitengewoon interessant en boden me nieuwe, bruikbare informatie voor mijn eigen onderzoek. Ze gaven mij als kunsthistoricus een breder inzicht in de laatste ontwikkelingen op het gebied van kunsthistorisch onderzoek, wat essentieel is voor een mogelijke voortzetting van mijn onderzoek (PhD) of publicatie. Ik bezocht onder andere lezingen die relevant waren voor mijn eigen onderzoek, zoals ‘Multiple Masculinities in Netherlandish Art’; ‘Remarkable Women Artists: 1600-1700’; ‘Gender & the Home across Cultures’; ‘Do We Belong Together? Case studies into Portrait Pendants; Netherlandish Migrant Artists’ en ‘The Emerge of Creativity in Late Seventeenth-Century London’. Tijdens de discussies in de sessies en de lunches die tussen de sessies door werden georganiseerd, had ik de mogelijkheid om andere studenten, recent afgestudeerden en gevestigde kunsthistorici te ontmoeten en ideeën uit te wisselen. Deze gesprekken leverden mij nieuwe inzichten op voor mijn onderzoek en gaven mij ook een beter beeld van mogelijke carrièremogelijkheden.
Op de tweede en laatste dag van het congres, vrijdag 12 juli, was het mijn beurt om mijn paper ‘Imitatio, Variatio or Aemulatio: Tracing Lely’s and Kneller’s Imprint on Dutch Portraiture through Prints (1660-1720)’ te presenteren tijdens de sessie ‘Print Culture between the UK and the Low Countries’. Mijn presentatie was gepland aan het einde van de middag, waardoor ik de rest van de dag andere sessies kon bijwonen. Hoewel mijn sessie plaatsvond in een relatief klein lokaal, was de opkomst groot dankzij de vele contacten die ik tijdens het congres had gelegd en de grote interesse in het onderwerp. Het lokaal zat stampvol; mensen stonden zelfs en zaten op de grond. Ondanks een beetje spanning verliep de presentatie uitstekend. Het hele publiek was overtuigd van mijn onderzoek, wat me een geweldig gevoel gaf. Na afloop ontving ik uitsluitend positieve reacties, onder andere van Karen Hearn, voormalig conservator van Tate Britain. Zij en vele anderen moedigden mij aan om mijn onderzoek te publiceren.
Na afloop van de lezingen vond er een borrel plaats met champagne in de tuinen van King’s College. Aansluitend genoten we van een chic driegangendiner in de pittoreske Dining Hall van King’s. Tijdens de borrel en het diner sprak ik met verschillende kunsthistorici, waaronder enkele gevestigde namen in de kunstwereld. Zij waren lovend over mijn onderzoek en moedigden mij aan om mijn academische carrière en ambities voort te zetten en mijn onderzoek te publiceren. Dankzij deze aanmoedigingen heb ik besloten om dit na de zomer daadwerkelijk te gaan doen.
Naast dat het congres op zichzelf, de plek, en de ontmoetingen geweldig inspirerend waren, en ik alleen daar al van kon genieten, was mijn deelname aan het congres voor mijn verdere carrière als kunsthistoricus een unieke kans om nieuwe kennis op te doen en contacten te leggen. Voor mijn carrière was het een belangrijke stap. Het was dan ook fantastisch dat ik uit het Minderhoud Fonds een bijdrage kon krijgen om ook daadwerkelijk naar Cambridge af te reizen en er deel te nemen aan het congres. De kosten voor het congres waren hoog, -kosten die voor een gevestigd kusthistoricus vaak veel te dragen zijn, maar voor een student / net afgestudeerde als ik niet. De bijdrage van het Minderhoudfonds zorgde ervoor dat de hoge kosten van het congresticket en het verblijf op de campus van King’s College deels konden worden gedekt. Daar ben ik zeer dankbaar voor. Ik wil graag het Minderhoud Fonds bedanken voor het mogelijk maken van dit bijzondere én bovenal inspirerende avontuur. Ik ben ontzettend dankbaar voor deze geweldige, unieke kans!